Nationale normen voor buitenboordmotoren
De nationale norm voor draagbare brandstofsystemen voor buitenboordmotoren voor kleine boten heeft de volgende specifieke inhoud:
1 bereik
Deze norm specificeert de ontwerp-, materiaal- en testvereisten voor draagbare brandstofsystemen met een nominale capaciteit gelijk aan of kleiner dan 27L voor buitenboordmotoren geïnstalleerd op boten met een lengte van 24m of minder voor het vervoeren en opslaan van ontvlambare vloeistoffen.
Deze norm is niet van toepassing op drukbrandstofsystemen.
2. Definitie
2.1 Ontvlambare vloeistof
Het vlampunt is lager dan 60 graden (test met gesloten beker) en bij 38 graden is de Ricci-vergassingsdruk lager dan 280 kPa (absolute druk) van de vloeistof.
2.2 Draagbare brandstoftank
Een brandstoftank die wordt gebruikt voor het vervoeren en opslaan van ontvlambare vloeistoffen met een capaciteit van 27 liter of minder, die onderdeel wordt van het draagbare brandstofsysteem.
2.3 Draagbaar brandstofsysteem
Het wordt gebruikt om verbinding te maken met het brandstofsysteem van de buitenboordmotor en is een systeem dat bestaat uit een draagbare brandstoftank met een tankdop, een ontluchting, een brandstofaansluiting, een brandstofleiding en bijbehorende accessoires.
3. Algemene vereisten
3.1 De draagbare brandstoftank moet zo zijn ontworpen dat hij gemakkelijk kan worden verplaatst en op de boot kan worden bevestigd, en gemakkelijk kan worden gedemonteerd wanneer deze buiten de boot wordt bijgevuld.
Opmerking: "Draagbare brandstoftank" wordt hierna "brandstoftank" genoemd.
3.2 Het totale volume van de brandstoftank moet minimaal 5 procent zijn van de nominale capaciteitsuitbreidingsruimte op de normale tankpositie op 20 graden. De openingspositie van de tankopening mag de expansieruimte niet blokkeren wanneer de brievenbus zich in de normale tankpositie bevindt.
3.3 In het draagbare stookoliesysteem moet een ontluchtingsleiding worden aangebracht die automatisch of handmatig kan worden gesloten.
3.4 Voor brandstoftanks die loodvrije benzine gebruiken, moet de minimale binnendiameter van de brandstofvulopening 21,5 mm zijn en de maximale binnendiameter 23,5 mm. Voor brandstoftanks die andere brandstoffen gebruiken, moet de binnendiameter van de brandstofvulopening groter zijn dan 30 mm.
3.5 Wanneer de brandstoftank zich in de normale gebruiks- of opslagpositie bevindt, dienen alle openingen van de brandstoftank hoger te zijn dan het brandstofpeil en dienen ze een vloeistof- en luchtdichte afdekking te hebben.
3.6 De brandstoftank moet ontworpen zijn om met één hand te worden gedragen.
3.7 De vorm van de brandstoftank mag niet gemakkelijk te stapelen zijn.
3.8 De configuratie van materialen die in draagbare stookoliesystemen worden gebruikt, moet hun galvanische corrosie onder normale maritieme omstandigheden minimaliseren.
3.9 Het synthetische rubberen materiaal van de plastic doos moet een anti-ultraviolet middel bevatten.
3.10 De kleur van de brandstoftank moet rood zijn.
3.11 De brandstoftank moet een symbool hebben dat aangeeft welke brandstof in het bekende systeem wordt gebruikt.
3.12 Wanneer metalen materialen worden gebruikt om brandstoftanks te maken, mogen lasmaterialen met een smeltpunt lager dan 450 graden niet worden gebruikt.
3.13 Als de boot is uitgerust met een draagbaar brandstofsysteem voor buitenboordmotoren, moet de gebruikershandleiding de inhoud bevatten die is vermeld in Bijlage A (herinnering). Zie appendix B (genoteerde appendix) voor de gebruikershandleiding.
4. Identificatie
Er zijn overeenkomstige tekens met het volgende:
a) het logo of de naam van de fabrikant;
b) Nominale capaciteit, L;
c) stermarkering;
d) Bouwjaar uitgedrukt in cijfers of codes;
e) GB/T 18571, de minimale hoogte van tekens moet 4 mm zijn;
f) Symbool van het brandstoftype, de minimale hoogte is 25 mm;
g) Brandbeveiligingssymbool, de minimale hoogte is 25 mm
Een paar: Overzicht van buitenboordmotor
